Het kabinet Rutte heeft een plan gemaakt om voor de vermogensbelasting op spaargeld en beleggingen in box 3 vanaf 2026 te gaan werken met daadwerkelijk behaalde rendementen. Tot die tijd komt er een overgangsregime voor de jaren tussen 2023, 2024 en 2025.

Voor het overgangsregime kijkt de fiscus wel naar de daadwerkelijke hoeveelheid spaargeld en beleggingen die belastingplichtigen hebben. Maar daar wordt vervolgens nog steeds een fictief rendement aan toegekend voor respectievelijk sparen en beleggen. Hoe dat precies werkt, heeft Business Insider in een eerder artikel uitgelegd.

In 2022 geldt voor spaargeld en fictief rendement van minus 0,01 procent. Voor beleggingen hanteert de fiscus een verondersteld rendement van 5,53 procent. De verwachting is dat dit voor 2023 vergelijkbaar zal zijn.

Voor de vaststelling van de verhouding tussen spaargeld en beleggingen geldt nu één peilmoment, te weten 1 januari van het jaar waarover je aangifte moet doen.

Doordat in het overgangsstelsel vanaf 2023 aan de ene kant nog met een fictief rendement wordt gewerkt en anderzijds met de werkelijke hoeveelheid spaargeld en beleggingen, ontstaat in theorie de mogelijkheid tot een vorm van 'arbitrage'.

Het kan namelijk lonen voor mensen met veel beleggingen om aan het eind van het jaar bijvoorbeeld een deel van hun aandelen te verkopen en op een spaarrekening te zetten, zodat het spaardeel van het vermogen op 1 januari fors groter is. Vervolgens kan vanaf 2 januari dan weer meer worden belegd.

Natuurlijk brengt zo'n actie wel transactiekosten mee en enig koersrisico. Maar gegeven het feit dat aan beleggingen een verondersteld rendement van ruim 5 procent wordt toegekend, tegenover momenteel 0 procent voor sparen, kan schuiven tussen beleggingen en spaargeld wel uitmaken.

Vermogensbelasting box 3: verdeling tussen sparen en beleggen

Stel bijvoorbeeld dat iemand 100.000 euro aan spaargeld en 100.000 euro aan beleggingen heeft. Dat levert in 2023 in het overgangsregime dan een te betalen vermogensbelasting op van 1.268 euro, kun je hier berekenen. Maar als een belastingplichtige eind december 75.000 euro aan beleggingen verkoopt en op een spaarrekening zet, wijzigt de verhouding tussen sparen en beleggen naar 175.000 euro spaargeld en 25.000 euro aan beleggingen.

In het laatste geval wordt aan het gros van het vermogen een rendement van vrijwel 0 procent toegekend, waardoor de te betalen belasting in dit voorbeeld daalt naar 316 euro. Dat is bijna 1.000 euro minder vergeleken met de situatie waarbij de verdeling tussen sparen en beleggen in box 3 fifty-fifty is.

Het risico van van zogenoemde 'peildatumarbitrage' is niet onopgemerkt gebleven en in de Tweede Kamer hebben Kamerleden hiervoor gewaarschuwd bij de behandeling van het Belastingplan voor 2023. "Dit wordt zo'n ellende. je bent eigenlijk gek als je het niet op een spaarrekening hebt staan, op het moment dat je moet afrekenen", zegt Kamerlid Henk Nijboer van de PvdA hierover tegenover het FD.

Andere partijen zijn het hiermee eens. Staatssecretaris Marnix van Rij van Financiën heeft daarom al de vraag gekregen of het niet slimmer is om met meerdere peildata te werken. Van Rij zelf heeft aangegeven dat iemand die zijn beleggingen massaal verkoopt en binnen drie maanden weer aankoopt, dat moet kunnen uitleggen aan de Belastingdienst. Maar Kamerleden vrezen dat dit makkelijk omzeild kan worden, als vermogenden aangeven dat ze bijvoorbeeld een huis wilden kopen, maar daar toch vanaf hebben gezien, meldt het FD.

LEES OOK: Vermogensbelasting in box 3: kritiek op onrealistisch fictief rendement op beleggen